Wees maar niet zo vrolijk, Israël, houd ermee op zo te jubelen als de andere volken:
in overspel heb je je God verlaten; je was altijd uit op hoerenloon, overal waar graan werd gedorst. Dorsvloer en perskuip zullen hun niet langer gunstig gezind zijn, de wijnoogst zal hen teleurstellen. Ze blijven niet in het land van de HEER:
Efraïm zal terugkeren naar Egypte, onrein voedsel eten in Assyrië. Het is als brood in een sterfhuis:
wie het eet wordt onrein. Ze zullen de HEER geen wijnoffers brengen, Hem met hun offers niet meer behagen. Het brood stilt alleen nog maar hun honger, het komt het huis van de HEER niet in. Wat moeten jullie dan nog op hoogtijdagen of op feestdagen ter ere van de HEER? En degenen die de ondergang ontlopen, vinden onderdak in Egypte:
graven genoeg daar in Memfis, voor hen en hun kostbare zilver. Dorens en distels zullen hen en hun huizen overwoekeren.
Het is tijd voor de afrekening, de tijd van de vergelding is daar, laat Israël dat beseffen! Jullie zeggen:
‘Die profeet is gek! Die ziener heeft zijn verstand verloren!’ Ja, dankzij al jullie zonden en vijandigheid. De profeet die in dienst van God waakt over Efraïm, vindt op al zijn wegen hinderlagen en stuit tot in het huis van zijn God op vijandigheid. Ze zijn diep gezonken, zoals destijds in Gibea. Nu zal de HEER hun wandaden in rekening brengen en hun zonden bestraffen.